Jenny Ymker gebruikt zichzelf als model en de wereld die zij toont is die van haar verbeelding die niet zozeer vrouwelijk is als wel dat ze vanuit een vrouwelijk perspectief gemaakt is. De gobelins zijn rechtstreeks geweven naar kleurenfoto’s. Dat de beelden van de gobelin van oorsprong foto’s zijn is zelfs voor het ongeoefende oog duidelijk. Het weefsel van de gobelin geeft de werken een grofkorrelige structuur.

Wandtapijten waren ooit hooggewaardeerde wandbekledingen die belangrijke historische, mythologische of bijbelse figuren weergaven. De iconografie van de wandtapijten was van het grootste belang voor de bezitter. Ze representeerden diens glorie en reden van bestaan. Bij Ymker gaat het ook om beelden die iconisch genoemd zouden kunnen worden, maar dan met een absurdistische toets en een zekere melancholieke eenzaamheid. De hoofdpersoon is steeds op de rug of de zijkant gezien en staat eenzaam in een situatie die eeuwig voort lijkt te duren. Zo zie je in De lucht is diep een veld van afgekapte boomstammen met boven op één van de stammen, midden in het veld, de vrouw, blijkbaar op weg met een koffer in haar hand. Waarnaar is zij op reis, en hoe verplaatst zij zich van de ene boomstomp naar de andere? In feite zijn dat onzinnige vragen, want het beeld laat haar stilstaan. Het is om dit absurde, besluiteloze moment dat maar voort blijft bestaan en zo helder gepresenteerd wordt, dat het werk inderdaad iets iconisch krijgt, of liever iets charismatisch, want de iconografie van het werk is voor meerderlei uitleg vatbaar, terwijl het beeld zelf zich goed laat herinneren. Het is vreemd en fraai werk, soms met een zachte humor die zich met het absurde vermengt, zoals je dat zelden ziet bij een Nederlandse kunstenaar. Het laat een mens in een constante confrontatie met de wereld zien, terwijl de wereld ieder antwoord schuldig blijft. Ook de afgewogen schoonheid van de scènes, zoals het licht dat naar binnen schijnt en de spiegel in Serenade for a doll, ligt zo vast dat het lijkt dat de beelden er alleen maar zo uit konden zien zoals ze er nu uitzien.

tekst Bertus Pieters

uit Villa La Repubblica